Op mijn werk vraagt m’n collega die de planning maakt of ik z.s.m. door wil geven wanneer ik op vakantie wil. Ik geef hem 2 weken in oktober door en zeg erbij dat ik ook in het seizoen nog ergens een week nodig heb, maar dat ik nog niet weet welke. De verbaasde blik in zijn ogen zegt me dat ik hem wat uit moet leggen. Ik vertel hem dat ik vrijwilliger ben bij de Spring en omdat hij toch achter zijn pc zit roep ik: “www.despring.nl”. Daarna loop ik verder. Na een minuut of 5 komt ‘ie naar me toe en zegt dat hij het begrijpt. Een paar dagen later komt hij erop terug en vraagt me wat er nou zo leuk aan is. “En is dat niet ontzettend vermoeiend om 24 uur per dag met zo’n groep zwakzinnigen in de weer te zijn?“ “Tuurlijk wel” leg ik hem uit, “maar je krijgt er ook ontzettend veel voor terug!” Met enig onbegrip kijkt hij me aan en vraagt: “Ja, maar wat dan?” Tja…. Hoe moet je dat nou uitleggen? Zoekend naar een voorbeeld herinner ik me een ochtend halverwege een Springweek.
Het is iets na 07.00 uur als ik wakker wordt van geluiden die vanuit de huiskamer van de Janszoon doordringen in de slaapvertrekken van de leiding. Hmmmm… Dat is wel erg vroeg. Maar ja, het is mijn beurt voor de vroege dienst vandaag… Met moeite weet ik een slonzige trainingsbroek aan te trekken, en bovenop m’n tas ligt een grijze vlekkerige substantie, die aan het begin van deze week nog door kon gaan als trui. Zonder me ook maar een moment druk te maken over de lucht die er vanaf komt trek ik het ding over m’n hoofd, en stap op de krakende vloer, om vervolgens m’n suffe hoofd te stoten aan het plafond boven het trappetje naar de stuurhut. Auw, en niet voor de eerste keer deze week…
Eenmaal boven sta ik even verdwaasd bij te komen van de klap. Langzaam kom ik weer bij zinnen en ik hoor beneden dat het merendeel van de groep al op is… “Kan ik niets aan doen hoor!” hoor ik Cees geïrriteerd kraaien. Een stem die ik op dat moment niet thuis kan brengen hoor ik zeggen dat ze “het” tegen de leiding gaat zeggen, en heel zachtjes op de achtergrond hoor ik troostend zeggen dat het niet erg is om te huilen. Ik haal diep adem en bereid me voor op het ergste.
Uit de geluiden maak ik op dat ik weldra geconfronteerd zal worden met het feit dat iemand in zijn broek geplast heeft, met een beetje pech ook in bed… Verder lijkt er een conflict te zijn dat door de leiding opgelost moet gaan worden en heeft er ook nog iemand last van, vermoedelijk, heimwee… De scheiding tussen de rust van staren over het water en het Afghanistan van menselijke emoties is slechts een houten plaat die over het trapgat ligt. Zodra ik die omhoog klap is het gedaan met de rust. “Eerst koffie en een peuk…” denk ik bij mezelf. Een blik richting het fornuis leert dat er nog geen koffie is, en m’n aansteker zit nog in de spijkerbroek van gisteravond. Dan maar zonder…
Met liefde en plezier verzamel ik al mijn moed bij elkaar en terwijl ik het luik omhoog til hoor ik dat mijn komst al opgemerkt wordt. “Zie je wel, daar komt ‘ie!” Hoor ik fluisterend door het gat naar boven komen. Meteen wordt het muisstil beneden….. Enigszins verbaasd daarover sleep ik mezelf verder de trap af. Zodra m’n gezicht om de hoek komt roept er één: “Jááááá, daar is ’t ie!!!!” Meteen gevolgd door een daverend applaus van de hele meute….
Ik voel een enigszins onwennige lach van oor tot oor op mijn gezicht komen en mijn vermoeidheid verdwijnt ter plekke. Terwijl ik verder van de trap af de huiskamer in stap voel ik kippenvel opkomen door deze spontane ovatie. Veel tijd om daar bij stil te staan is er niet, want zodra ik een voet in de huiskamer zet wordt ik achterover de bank in getrokken. Een moment later kom ik weer bij van de knuffel en veeg ik met de mouw van mijn trui wat restanten van een snotneus uit m’n nek. Meteen komt een van de gasten glunderend met een bak koffie aanlopen en zegt vol trots: ”We wisten niet of het mocht maar we hebben zelf al koffie gezet. Dat kun je vast wel gebruiken, er zit al suiker in!” Dan is verder niets meer belangrijk…
Maar hoe leg je dat nou uit?
(Dit verhaal is geschreven door Patrick. Hij leeft niet meer, maar zit voor altijd in ons hart.)